22116 |
denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats |
straal:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!
strool (L366p Gruitrode)
|
Hoe zegt men: de denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19048 |
denken |
denken:
dinke (L366p Gruitrode),
dènke (L366p Gruitrode),
ich denk, vy denken (L366p Gruitrode),
dèk dènk ich trègk aan di-j sjuun daag
dènke (L366p Gruitrode)
|
denken || ik denk, wij denken (of peinzen?) ik dacht het wel, wij dachten het ik heb het gedacht [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
22087 |
dennennaalden |
dennennaalden:
dennenoalde (L366p Gruitrode)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
32957 |
derde hooioogst |
derde schaar:
dǫrdǝ šǭr (L366p Gruitrode)
|
Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d]
I-3
|
20597 |
desemen |
desemen:
deiseme (L366p Gruitrode),
dejseme (L366p Gruitrode)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)] || zuurdeeg in het broodbeslag doen
III-2-3
|
19167 |
deugniet |
balenger:
cf. VD s.v. "belhamel"3. baldadige jongen, deugniet
bellenger (L366p Gruitrode),
een verbasterd woord voor belhamel det dèè belhenger nûw ins alti-jd ri-jzing en ònvrèè moot stuke
belhenger (L366p Gruitrode),
deugeniet:
Det menneke zitsj vol dègenetestriêke(deugenieterijen) Dû, klein dègeneetsje desde bös (schertsend)
dègeneet (L366p Gruitrode),
deugniet:
deègneet (L366p Gruitrode),
ook materiaal znd 23,4
dēēgnēēt (L366p Gruitrode),
meester jan:
meisterjan (L366p Gruitrode),
meester lap:
meisterlap (L366p Gruitrode),
ondeugd:
fig Pak dich weg, stèk òndèèg deste bös
òndèègd (L366p Gruitrode),
onnut:
ònnöt (L366p Gruitrode),
onnutterik:
Waat hèèt mich dèèn ònnötterik weer gedoan
ònnötterik (L366p Gruitrode),
prengel:
prengel (L366p Gruitrode),
schelm:
sjelm (L366p Gruitrode),
Samenst. sjelechtig, sjemeri-j
sjelm (L366p Gruitrode),
stouterik:
stuiterik (L366p Gruitrode),
strop:
hier hoort men ook de uitspr. strop
stròp (L366p Gruitrode),
vlegeltje:
vliêgelke (L366p Gruitrode)
|
belhamel || deugniet [ZND 01 (1922)] || deugniet, dief || deugniet, stout persoon || een kwajongen || gezegd van niet brave kinderen || lomperd, vlegel || stouterik, deugniet || welke woorden gebruik je om een boef, een deugniet, aan te duiden (op sommige plaatsen gebruikt men rabauw, respeel, raspalie, enz.) ? [ZND 41 (1943)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
dumpel:
[klankwettige ontronding]
dimpel (L366p Gruitrode)
|
een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
De köns hèèr gemekkelik ònder ein diêr duurtrèkke: zo mager is ze
diêr (L366p Gruitrode)
|
deur
III-2-1
|
19372 |
deurknop, deurklink |
klink:
klénk (L366p Gruitrode)
|
Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
klink:
klęŋk (L366p Gruitrode)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|