e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

Gevonden: 3122
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats straal: Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!  strool (Gruitrode) Hoe zegt men: de denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats? [N 93 (1983)] III-3-2
denken denken: dinke (Gruitrode), dènke (Gruitrode), ich denk, vy denken (Gruitrode), dèk dènk ich trègk aan di-j sjuun daag  dènke (Gruitrode) denken || ik denk, wij denken (of peinzen?) ik dacht het wel, wij dachten het ik heb het gedacht [ZND 08 (1925)] III-1-4
dennennaalden dennennaalden: dennenoalde (Gruitrode) dennenaald [ZND 01 (1922)] III-4-3
derde hooioogst derde schaar: dǫrdǝ šǭr (Gruitrode) Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d] I-3
desemen desemen: deiseme (Gruitrode), dejseme (Gruitrode) desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)] || zuurdeeg in het broodbeslag doen III-2-3
deugniet balenger: cf. VD s.v. "belhamel"3. baldadige jongen, deugniet  bellenger (Gruitrode), een verbasterd woord voor belhamel det dèè belhenger nûw ins alti-jd ri-jzing en ònvrèè moot stuke  belhenger (Gruitrode), deugeniet: Det menneke zitsj vol dègenetestriêke(deugenieterijen) Dû, klein dègeneetsje desde bös (schertsend)  dègeneet (Gruitrode), deugniet: deègneet (Gruitrode), ook materiaal znd 23,4  dēēgnēēt (Gruitrode), meester jan: meisterjan (Gruitrode), meester lap: meisterlap (Gruitrode), ondeugd: fig Pak dich weg, stèk òndèèg deste bös  òndèègd (Gruitrode), onnut: ònnöt (Gruitrode), onnutterik: Waat hèèt mich dèèn ònnötterik weer gedoan  ònnötterik (Gruitrode), prengel: prengel (Gruitrode), schelm: sjelm (Gruitrode), Samenst. sjelechtig, sjemeri-j  sjelm (Gruitrode), stouterik: stuiterik (Gruitrode), strop: hier hoort men ook de uitspr. strop  stròp (Gruitrode), vlegeltje: vliêgelke (Gruitrode) belhamel || deugniet [ZND 01 (1922)] || deugniet, dief || deugniet, stout persoon || een kwajongen || gezegd van niet brave kinderen || lomperd, vlegel || stouterik, deugniet || welke woorden gebruik je om een boef, een deugniet, aan te duiden (op sommige plaatsen gebruikt men rabauw, respeel, raspalie, enz.) ? [ZND 41 (1943)] III-1-4
deuk in een hoed dumpel: [klankwettige ontronding]  dimpel (Gruitrode) een deuk [ZND 33 (1940)] III-1-3
deur deur: De köns hèèr gemekkelik ònder ein diêr duurtrèkke: zo mager is ze  diêr (Gruitrode) deur III-2-1
deurknop, deurklink klink: klénk (Gruitrode) Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)] III-2-1
deurkruk, deurklink klink: klęŋk (Gruitrode) Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.] II-9