e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

Gevonden: 3122

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aars kont: ko.nt (Gruitrode) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35] I-9
aarzelen drezen: dreise (Gruitrode), drejse (Gruitrode) aarzelen III-1-4
aas in het kaartspel haast: harte h-st (Gruitrode), hóste (Gruitrode) Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] III-3-2
abortus, verwerpen verwerpen: vǝrwɛrpǝ (Gruitrode) Het uitdrijven van de vrucht voordat de normale draagtijd is verstreken en het jonge dier zijn volkomen ontwikkeling heeft bereikt. [A 48A, 9] I-11
abuis abuis: dix hebst abīs (Gruitrode), ook materiaal znd 19a,6  dîx hebst abīs (Gruitrode), mis: det is mis (Gruitrode) abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)] III-1-4
achtereen, na elkaar aan een stuk: ps. in deze betekenis staat het niet!  aan èè stèk (Gruitrode), de een achter de ander: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  d⁄ein achter d⁄ander (Gruitrode), met staande kar: Bijv. als de oogst wordt binnengehaald met een gereedstaande kar als de andere aankomt.  möt stoandzje kar (Gruitrode), na-een: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  noa ein (Gruitrode), naastegang: noastegang (Gruitrode) achtereen, na elkaar III-4-4
achtergebleven hooi harken bijeenscharren: biē̜nšarǝ (Gruitrode), opscharren: opscharren (Gruitrode) Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.] I-3
achterhaam achterhaam: axtǝrhām (Gruitrode) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achteruit buiten: bŭŭte (Gruitrode), hup-terug: høp tręq (Gruitrode), mesthof: méstif (Gruitrode) Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] || Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10, III-2-1
achteruitgaan achteruitgaan: achteroetgoan (Gruitrode), teruggaan: teruggaan (Gruitrode), wijken: wijken (Gruitrode) Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)] || achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)] III-1-2