23253 |
eerste luiden voor de mis |
twintig voor de tijd:
20 voor den tijd (L366p Gruitrode)
|
Veelal wordt de kerkklok tweemaal gehoord voor men naar de mis gaat; hoe zegt men wanneer men ze voor de eerste maal hoort? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
28510 |
eerste nazwerm |
tweeling:
twīǝleŋ (L366p Gruitrode)
|
De eerste nazwerm of met de voorzwerm meegerekend de tweede zwerm. Ze is kleiner dan de voorzwerm. Acht of tien dagen nadat de voorzwerm is weggevlogen, vliegt de tutende, nieuw uitgelopen en nog onbevruchte moer of koningin met een deel van het bijenvolk weg. In deze eerste nazwerm kunnen koninginnen zitten die allemaal nog onbevrucht zijn. Zij vormen ofwel nieuwe afsplitsingen ofwel zij bevechten elkaar op leven en dood, totdat er nog één koningin overblijft. Een volk kan slechts één koningin gebruiken. [N 63, 29c; N 63, 37b; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
21564 |
eerste opbod |
inzet:
inzet (L366p Gruitrode)
|
Eerste opbod bij een openbare verkoping. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
22065 |
eetbak |
voederbak:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!
voorbak (L366p Gruitrode)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de eetbak? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24517 |
eetbare paddestoel |
truffel:
tròfel (L366p Gruitrode)
|
eetbare paddestoel
III-4-3
|
20520 |
eetbare slak |
slek:
slēkke (L366p Gruitrode)
|
slak; Hoe noemt U: Een eetbare slak (karakol, kreukel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19739 |
eetkamer |
eetkamer:
èètkamer (L366p Gruitrode)
|
eetkamer
III-2-1
|
20613 |
eetlust |
goesting:
gòsting (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode),
Gösting is kuip/ al vindste ze op eine mösthuip: over smaak valt niet te twisten, al moge die nog zo zonderling zijn
gòsting (L366p Gruitrode),
Ich hauw mè weinig gòsting in di-j butermöl(le)k
gòsting (L366p Gruitrode)
|
lust || smaak || trek || zin
III-2-3
|
32788 |
eggen |
eggen:
ęqǝ (L366p Gruitrode)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|
32808 |
eggen na het zaaien |
onder[eggen]:
o.nǝr[eggen] (L366p Gruitrode)
|
Met de hand gezaaid graan moest met de eg in de grond worden gewerkt. Daarvoor gebruikte men de zaadeg. Als men niet over zulk een eg beschikte of als men gezien de grondsoort e.d. de verschillende bewerkingen of egwijzen met dezelfde eg(soort) kon uitvoeren, egde men de ingezaaide akker na met de gewone eg, die dan "bot" was aangespannen. Machinaal (in rijen) gezaaid graan hoeft niet ondergeëgd te worden, omdat het door de zaaimachine al in de grond is gebracht. Men egde een aldus ingezaaide akker soms nog een keer na, om de sporen van de zaaimachine en de paardetrappen uit te wissen. Als men bij het na-eggen van het ingezaaide stuk geen keerstroken in acht hoefde te nemen, werkte men de kanten van de akker af, door enkele banen rond het hele perceel te eggen. Voor ''eggen'' en ''eggen'' zie het lemma ¬¥eggen¬¥.' [JG 1a+ 1b+ 1d; N 11, 80b; N 11A, 172c + 178; N P, 16 add.; div.; monogr.]
I-2
|