e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guigoven

Overzicht

Gevonden: 910
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lijnzaadmeel lijzaadmeel: lēzǭtmɛi̯l (Guigoven) De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31] I-5
lijnzaadpap lijzaadpap: lēzōǝtpap (Guigoven) De "pap", ofwel het vloeibare veevoer dat van lijnzaadmeel wordt gemaakt. De zegsman uit Maastricht merkt op dat de pap ook medicinale kracht heeft en gebruikt wordt om op een wond te leggen. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [RND 31; monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59] I-5
lip lip: lep (Guigoven) Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b] I-9
lip van een hoefijzer lip: li ̝p (Guigoven) Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.] II-11
loeien van de koe in het algemeen blaken: blǭkǝ (Guigoven), keken: ki̯ękǝ (Guigoven) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
lopen lopen: l˙ǫu̯pǝ (Guigoven) Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82] I-9
luchtx lucht: ps. omgespeld volgens Frings.  loͅux (Guigoven, ... ) lucht [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)] III-4-4
lui (lieden) mensen: də minsə zen høyn aməl bőətən op ət feͅlt eͅnt m(tm)ə (Guigoven) De mensen zijn vandaag alle buiten op het veld en maaien. Mensen of lieden of lui enz. [ZND 04 (1924)] III-3-1
luns cale: kal (Guigoven) Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.] II-11
maaidorser pikdorser: pek˱dǭ.sǝr (Guigoven) Deze machine dorst niet alleen, maar maait het eerst af, dorst het vervolgens, en bindt het stro ook tot pakken bijeen. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4