e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuchen knuchelen: knuchel (Gulpen), kuchen: kŭche (Gulpen) kuchen [SGV (1914)] || Kuchen: kort en droog hoesten (kuchen, kochelen, krochen, krochelelen). [N 84 (1981)] III-1-2
kudde volwassen varkens charge: šarš (Gulpen), kudde: køt (Gulpen) In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.] I-12
kuif kuif: koef (Gulpen, ... ), kuif (Gulpen) kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)] III-4-1
kuiken kuiken: kȳkǝ (Gulpen), kȳkǝn (Gulpen), tiesje: tiskǝ (Gulpen) Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.] I-12
kuiltje (in de kin / wangen) kuiltje: kuulke (Gulpen), kŭŭlke (Gulpen, ... ), külke (Gulpen) Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)] III-1-1
kuip kuip: kūp (Gulpen) In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.] II-12
kuiper kuiper: kypǝr (Gulpen) Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.] II-12
kuis, ingetogen kuis: kuisj (Gulpen), maagdelijk: maagdelijk (Gulpen), zuiver: zuver (Gulpen) kuis, zuiver [N 96D (1989)] || kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)] III-2-2
kuisheid kuisheid: kuisjhèèd (Gulpen), zuiverheid: zuverhèèd (Gulpen) Kuisheid, zuiverheid. [N 96D (1989)] III-3-3
kuit brade: brōā (Gulpen), griezelkuit: grisselkuut (Gulpen), Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones  grizzeelekuut (Gulpen), kuit: kujet (Gulpen), kuut (Gulpen, ... ), kúút (Gulpen), (? -moeilijk leesbaar)  kuut (Gulpen), Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones  kuut (Gulpen) Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)] || kuit [SGV (1914)] || kuit (ve vis) [SGV (1914)] || kuit (wade) [DC 01 (1931)] III-1-1, III-4-2