id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
23632 | met de collecteschaal rondgaan | met de open schaal rondgaan: met de aoëpe sjaol rondgaoë (Gulpen), openschaalcollecte (zn.): n aoëpe sjaol collecte (Gulpen) | Collecteren met de open schaal, met de schaal rondgaan. [N 96B (1989)] III-3-3 |
25389 | met de poten roeren | poten broeien: pȳǝt brø̄ǝ (Gulpen) | Met de poten in het water bewegen om zo de haren beter te kunnen weken. [N 28, 22; monogr.] II-1 |
22341 | met de vlakke hand op iemands rug slaan | versoppen: ing versoppe (Gulpen) | Met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
22641 | met een drijftol spelen | kokkerellen: kokerellen (Gulpen), kokkerelle (Gulpen, ... ) | Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven]? [DC 24 (1953)] III-3-2 |
22760 | met een priktol spelen | dokken: dokke (Gulpen) | Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [een stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid]? [DC 24 (1953)] III-3-2 |
20570 | met kleine hapjes eten | busselen: bussele (Gulpen), moffelen: moafele (Gulpen) | Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)] III-2-3 |
34004 | met paard en koets rijden, paardrijden | rijden: rīi̯ǝ (Gulpen) | Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.] I-10 |
22347 | met sneeuwballen gooien | met sneeuwballen werpen: mit schniebel werpe (Gulpen) | Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
25101 | met tussenpozen regenen | buiig: buuïg (Gulpen), tussendoor regenen: ⁄t rent tusje durg (Gulpen) | af en toe regenen [veuren] [N 81 (1980)] III-4-4 |
25403 | metalen broeibak | broeiketel: brø̄kēǝtǝl (Gulpen) | De metalen bak waarin heet water wordt gegoten. In dit water wordt het varken geheel ondergedompeld om de haren los te weken. [N 28, 21; Veldeke 37, 36] II-1 |