e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moot vis moot: moot (Gulpen), was vroeger onbekend  moot (Gulpen), schijf: sjief (Gulpen), stuk: sjtuk (Gulpen) moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)] III-2-3
mopperen binnensmonds wauwelen: binnesmonds wauwelen (Gulpen), knoteren: Van Dale: knoteren, 2. mopperen, pruttelen.  knottere (Gulpen), mopperen: moppere (Gulpen), motzen (du.): moetse (Gulpen), pruttelen: pruttele (Gulpen) binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)] III-1-4
morgen, maat van ong. 3000 m2 (150 kleine roeden, 1/3 bunder) limburgse morgen: limburgse morgen (Gulpen), morgen: morgen (Gulpen) de maat die een oppervlakte aangeeft van 2000 m2 [N 91 (1982)] || de maat die een oppervlakte aangeeft van 3200 m2 [N 91 (1982)] III-4-4
morgen, maat van ongeveer 8000 m2 rijnlandse morgen: rijnlandse morgen (Gulpen) de maat die een oppervlakte aangeeft van 2800 m2 [N 91 (1982)] III-4-4
morgengebed morgengebed: murrigegebed (Gulpen), t murregegebed (Gulpen) Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)] || morgengebed [SGV (1914)] III-3-3
morsen knoddelen: knoddele (Gulpen), strooien: streue (Gulpen) Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)] III-1-2
mortel spijs: špīs (Gulpen) Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.] II-9
mortel bereiden spijs maken: (spijs) mākǝ (Gulpen) De verschillende grondstoffen voor de bereiding van mortel afmeten en dooreenmengen. Zie voor de fonetische documentatie van '(mortel)', '(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 40a; monogr.] II-9
mortelbak spijsbak: [spijs]˱bak (Gulpen) Van een handvat voorziene houten bak, soms aan de binnenzijde met blik of zink versterkt, waarmee de handlanger de aangemaakte mortel op de schouder naar de metselaar brengt. Aan de onderzijde van de bak kan een houten stok bevestigd zijn. Er bestaan ook geheel uit metaal vervaardigde mortelbakken. Zie ook afb. 22. In Q 198 kende men een uitvoering die van twee armen was voorzien en op beide schouders rustte. Zie voor de woordtypen 'vogel' en 'spijsvogel' ook het lemma 'Modderbak' in wld ii.8, pag. 40. De woorddelen '(mortel)-' ,'(spijs)-' etc. zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma 'Mortel'. [N 30, 45b; monogr.; div.] II-9
morteldrager handlanger: [handlanger] (Gulpen) De handlanger die speciaal belast is met het vervoeren van de aangemaakte mortel van de mortelplaats naar de metselaar. Vroeger werd daarvoor gebruik gemaakt van de mortelbak, tegenwoordig transporteert men de mortel doorgaans met behulp van een kruiwagen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste termen de lemmata 'Mortel' en 'Handlanger'. [N 30, 45a; N 30, 2c; monogr.] II-9