18857 |
troosten; troost |
troost:
troeës (Q203p Gulpen),
troosten:
truëste (Q203p Gulpen),
tröste (Q203p Gulpen)
|
het schenken van bemoediging en verzachting bij smart, of droefheid [troost, konsolatie] [N 85 (1981)] || troosten [SGV (1914)]
III-1-4
|
33595 |
tros vruchten |
tros:
tros (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
tros (Q203p Gulpen),
WLD
tros (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)]
I-7
|
19317 |
trots |
groots:
gruutsch (Q203p Gulpen),
gruëtsj (Q203p Gulpen),
groots zijn:
grueëtsj zieë (Q203p Gulpen)
|
het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19318 |
trotsheid |
grootsigheid:
gruutschigheet (Q203p Gulpen)
|
het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20428 |
trouwboekje |
trouwboekje:
t trouwbökske (Q203p Gulpen)
|
het trouwboekje [trouwbusj-je] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
trouwe (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen),
trouwen (Q203p Gulpen)
|
door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 87 (1981)] || Trouwen, mensen in de echt verbinden [trouwe]. [N 96D (1989)]
III-2-2, III-3-3
|
20373 |
trouwkostuum bruidegom |
bruidskostuum:
broedskostuum (Q203p Gulpen)
|
het bruidspak van de man [broedsantsoch, broeds-mantoer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20176 |
trouwring |
trouwring:
nne trouwrink (Q203p Gulpen)
|
een trouwring [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18169 |
trui |
stoep:
schtuup (Q203p Gulpen),
tricot (fr.):
trieko (Q203p Gulpen),
trui:
trui (Q203p Gulpen)
|
Zou die trui goed blijven in de was? [DC 40 (1965)]
III-1-3
|
18083 |
tuberculose |
tering:
tering (Q203p Gulpen),
tèering (Q203p Gulpen)
|
Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, loosziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|