23495 |
hagelkruis |
hagelkruis:
e hagelkruuts (Q203p Gulpen)
|
Een in het veld geplaatst kruis ter bescherming van de oogst tegen hagelscha-de [hagelkruus, hagelkruuts?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelsteen:
hagelsjteè (Q203p Gulpen)
|
hagelsteen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
hagel (Q203p Gulpen)
|
hagel [SGV (1914)]
III-4-4
|
27379 |
hak |
hak:
hak (Q203p Gulpen)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.]
II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
hak (Q203p Gulpen)
|
hak van de schoen [N 07 (1961)]
III-1-3
|
18791 |
haken |
hakelen:
hèekele (Q203p Gulpen),
haken:
hoake (Q203p Gulpen)
|
haken (ww.) [SGV (1914)] || Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
28863 |
haken en ogen |
krammen en ogen:
krɛm ɛn awǝ (Q203p Gulpen)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|
33301 |
hakken, wieden met de hak |
hakken:
hakǝ (Q203p Gulpen)
|
Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
19692 |
hakmes |
heep:
hièëp (Q203p Gulpen)
|
heep (bijl) [SGV (1914)]
III-2-1
|
33153 |
haksel |
haksel:
hɛksǝl (Q203p Gulpen)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|