18019 |
kuchen |
knuchelen:
knuchel (Q203p Gulpen),
kuchen:
kŭche (Q203p Gulpen)
|
kuchen [SGV (1914)] || Kuchen: kort en droog hoesten (kuchen, kochelen, krochen, krochelelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
charge:
šarš (Q203p Gulpen),
kudde:
køt (Q203p Gulpen)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
17582 |
kuif |
kuif:
koef (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
kuif (Q203p Gulpen)
|
kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
34475 |
kuiken |
kuiken:
kȳkǝ (Q203p Gulpen),
kȳkǝn (Q203p Gulpen),
tiesje:
tiskǝ (Q203p Gulpen)
|
Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.]
I-12
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
kuulke (Q203p Gulpen),
kŭŭlke (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
külke (Q203p Gulpen)
|
Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
kuip:
kūp (Q203p Gulpen)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kypǝr (Q203p Gulpen)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
20463 |
kuis, ingetogen |
kuis:
kuisj (Q203p Gulpen),
maagdelijk:
maagdelijk (Q203p Gulpen),
zuiver:
zuver (Q203p Gulpen)
|
kuis, zuiver [N 96D (1989)] || kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23956 |
kuisheid |
kuisheid:
kuisjhèèd (Q203p Gulpen),
zuiverheid:
zuverhèèd (Q203p Gulpen)
|
Kuisheid, zuiverheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17773 |
kuit |
brade:
brōā (Q203p Gulpen),
griezelkuit:
grisselkuut (Q203p Gulpen),
Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones
grizzeelekuut (Q203p Gulpen),
kuit:
kujet (Q203p Gulpen),
kuut (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen),
kúút (Q203p Gulpen),
(? -moeilijk leesbaar)
kuut (Q203p Gulpen),
Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones
kuut (Q203p Gulpen)
|
Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)] || kuit [SGV (1914)] || kuit (ve vis) [SGV (1914)] || kuit (wade) [DC 01 (1931)]
III-1-1, III-4-2
|