24512 |
riet |
riet:
reet (Q203p Gulpen),
-
reet (Q203p Gulpen),
riet (Q203p Gulpen),
waterplanten:
-
water planten (Q203p Gulpen)
|
riet [DC 25 (1954)], [SGV (1914)]
III-4-3
|
24231 |
rietgans |
rietgans:
reetgaos (Q203p Gulpen)
|
rietgans (± 80 zwarte bek met gele rand; meer in het binnenland; roep lager dan grauwe gans [119a] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24233 |
rietzanger |
rietzanger:
reetzenger (Q203p Gulpen)
|
rietzanger (12,5 verschilt in uiterlijk van bosrietzanger [048] door lichtere wenkbrauw; in elk moerasje aanwezig; is nogal onrustig en vliegt vaak op; zang druk schetterend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33075 |
rij hokken in het veld |
rij:
rā̯ (Q203p Gulpen),
streep:
strø̄p (Q203p Gulpen)
|
De rij hokken die in het veld staat. Vergelijk de lemma''s ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10) en ''rij schoven in het veld'' (4.6.12). In N 14, 130 is gevraagd aan te geven wat men gewoonlijk onder een "vim" verstaat, als het gaat om een bepaalde vaste hoeveelheid schoven; aanvullende informatie is ook verkregen uit A 25, 2 en 3 en uit Gwn 7, 6. Doorgaans verstaat men onder vim (als variant wordt vaak ''v[m'' opgegeven) een hoeveelheid van 120 schoven: 10 "hopen" van 12 schoven elk. Dat is het geval in L 214, 215, 244c, 245, 247, 248, 265, 267, 268, 269a, 270, 271, 290, 291, 292, 293, 294, 295, 296, 298, 300, 318b, 322, 325, 331 en 331b. In L 268 en 270 wordt ook opgegeven dat het soms om 12 hopen, dus om 144 schoven gaat. Een vim omvat 100 schoven in L 159a, 163, 163a, 164, 165, 210, 211, 250, 268, 282, 294, 326, 381a en in Q 113; terwijl in L 331 wordt opgegeven dat een vim daar ook 200 schoven telt. In L 425, 427 en 429 en in Q 97, 100 en 101 wordt opgegeven dat een vim hetzelfde aantal schoven als een hoop omvat: wisselend naar gelang het gewas en de kwaliteit ervan, kunnen dat 8, 10, 12 of 15 schoven zijn. Afwijkend van de bovenstaande opgaven zijn nog die van Q 117a (30 schoven) en van Q 193 (4 schoven). [N 15, 34]
I-4
|
33067 |
rij schoven in het veld |
rij:
rīi̯ (Q203p Gulpen)
|
Rij gebonden maar nog niet in stuiken bijeengezette schoven in het veld. Vergelijk vooral de lemma''s ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10) en ''rij hokken in het veld'' (4.6.20). [N 15, 24; monogr.; add. uit JG 1b; A 23, 16]
I-4
|
33123 |
rij van de bovenste laag |
zij:
zīi̯ (Q203p Gulpen)
|
Elk van de twee rijen waardoor de bovenste laag van het dorsbed wordt gevormd. [N 14, 19; JG 2c; monogr.]
I-4
|
32921 |
rij, wiers |
gemade/gemaai:
gǝmāi̯ (Q203p Gulpen),
jaan:
jǭn (Q203p Gulpen),
strouw:
štrǫu̯ (Q203p Gulpen)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
21130 |
rijden |
rijden:
rië (Q203p Gulpen),
varen:
vare (Q203p Gulpen)
|
zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21269 |
rijkdom |
geld:
xɛlt (Q203p Gulpen)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
champetter (<fr.):
champetter (Q203p Gulpen),
veldwachter:
veldwachter (Q203p Gulpen)
|
een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|