17962 |
schop |
stamp:
sjtamp (Q203p Gulpen),
stamp (Q203p Gulpen),
stoot:
sjtoeët (Q203p Gulpen)
|
Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17961 |
schoppen |
schoppen:
sjöppe (Q203p Gulpen),
stampen:
sjtampe (Q203p Gulpen),
stampe (Q203p Gulpen),
stoten:
sjtoëte (Q203p Gulpen)
|
schoppen [SGV (1914)] || Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31694 |
schors |
schaal:
šāl (Q203p Gulpen)
|
De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.]
II-12
|
24492 |
schors (alg.) |
schil:
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
de sjöl (Q203p Gulpen),
schors:
WLD
schors (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24721 |
schors van naaldbomen |
schil:
schöl (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
de sjöl (Q203p Gulpen),
WLD
schil (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25069 |
schortvol |
scholkvol:
scholkvol (Q203p Gulpen),
schoot:
schoeət (Q203p Gulpen)
|
de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21367 |
schot |
schot:
sjôt (Q203p Gulpen)
|
schot [SGV (1914)]
III-3-1
|
17637 |
schouder |
schouder:
schouer (Q203p Gulpen),
schouwer (Q203p Gulpen),
sjowwer (Q203p Gulpen)
|
Hij gaf me een klap op mijn schouder. [DC 17 (1949)] || schouder [SGV (1914)]
III-1-1
|
17638 |
schouderblad |
schouderblad:
schouwerblat (Q203p Gulpen),
sjouwerblad (Q203p Gulpen)
|
Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33059 |
schoven binden |
binden:
beŋǝ (Q203p Gulpen)
|
Het werk van de binder die achter de zichter aankomt en die om de hoeveelheid halmen die de zichter afgetrokken heeft twee (soms ook één) banden doet en zo de garven, gebonden schoven, maakt. Wanneer het graan met de zeis gemaaid wordt en de aflegger achter de maaier aankomt, worden het "afleggen", het "vormen" en het "binden" vaak in één doorgaande handeling uitgevoerd. Jassen en kassen worden (elders) ook gebruikt voor het opzetten en samenbinden van de korenhokken, zie het lemma ''schoven opzetten in een hok'' (4.6.13). De volgorde van de varianten van het type binden is: a. consonantcluster: -nd-/-ndj-/-]d, -n-, -nj-, -]-; b. vocalisme: -e-, -ę-, -ęi̯-, -ē-, -i-.' [N 15, 15d, 15e2 en 20; JG 1a, 1b; A 23, 16.2; L 1 a-m; L 1u, 15; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2, Lu 2, 34.2; monogr.]
I-4
|