17871 |
slag |
klats:
klatsj (Q203p Gulpen),
rabattel:
rabáttel (Q203p Gulpen),
[lv. van rababbel, of < fr. rabattre (WNT rabatten)?].
rabattel (Q203p Gulpen),
slag:
sjlaag (Q203p Gulpen),
sjlag (Q203p Gulpen),
sjlagte (Q203p Gulpen),
veeg:
vèeg (Q203p Gulpen)
|
Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] || Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)] || slag, klap, stomp [SGV (1914)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] || slagen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
25387 |
slagader inkorten |
inkorten:
enkotǝ (Q203p Gulpen)
|
Als de keel van het rund is doorgesneden, kan een deel van het uitstromende bloed stollen. Door een stukje van de slagader af te snijden verwijdert men de prop stolsel die verder uitstromen van het bloed belemmert. [N 28, 37; Veldeke 10. 581: monogr.]
II-1
|
33728 |
slagboom |
boom:
bø̜m (Q203p Gulpen)
|
Een toegangshek in de vorm van een enkele boom die om een paal draait, aangebracht in een omheining of op een dam in een sloot bijvoorbeeld. [A 25, 5b; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
24375 |
slak |
slak:
schläk (Q203p Gulpen),
sjlĕk (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
slik (Q203p Gulpen)
|
slak [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuis:
slikkehoes (Q203p Gulpen),
slakkenhuisje:
schläkkehuuske (Q203p Gulpen),
sjlekkehuuske (Q203p Gulpen)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)] || slakkenhuisje [SGV (1914)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
schlang (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones
sjlang (Q203p Gulpen)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17553 |
slank |
slank:
schlank (Q203p Gulpen),
sjlank (Q203p Gulpen),
smal:
sjmaal (Q203p Gulpen)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17835 |
slaperig |
doezelig:
doezelig (Q203p Gulpen),
slaperig:
sjlaoperig (Q203p Gulpen)
|
Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25216 |
slecht dragend ijs |
het ijs draagt slecht:
⁄t ies drögt sjleek (Q203p Gulpen),
zwak ijs:
sjwaak īēs (Q203p Gulpen)
|
slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17542 |
slecht groeien |
daar zit geen schot in:
t zit genge sjot dri (Q203p Gulpen),
slecht wassen:
schlecht wasse (Q203p Gulpen)
|
Slecht groeien, gezegd van een kind (kooieren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|