e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stoppeleinde van de schoof vot: vǫt (Gulpen) De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
stoppelland stoppelland: štǫpǝlant (Gulpen) Het akkerland waarop stoppels staan; zie het vorige lemma ''stoppels'' (5.2.8). Voor de fonetische documentatie van het woord stoppelen, zie ook het lemma ''stoppels'' (5.2.8). [N 15, 51; add. uit N 6, 7; monogr.] I-4
stoppels stoppelen: štǫpǝlǝ (Gulpen) De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.] I-4
stoppen hout stoppen: hǭt štǫpǝ (Gulpen), naden stoppen: nø̜̄t štǫpǝ (Gulpen), nagelloker stoppen: nāgǝllǭǝkǝr štǫpǝ (Gulpen) Gaten in hout dichten met stopverf. Het stoppen geschiedt na het aanbrengen van de eerste grondverflaag omdat op ongeverfd houtwerk de stopverf slecht houdt. [N 67, 71a] II-9
stopverf stopverf: štǫp˲vɛrǝf (Gulpen) Soort deeg vervaardigd van krijt, loodwit en lijnolie, dat wordt gebruikt voor het dichtmaken van spijkergaten en scheuren in het houtwerk en het aanstoppen van glasruiten. [N 67, 28a; monogr.] II-9
stopverf kneden kneden: knē̜ (Gulpen) Stopverf voor gebruik kneden. Het materiaal wordt daardoor soepeler en kan dan makkelijker worden verwerkt. [N 67, 28b] II-9
stopverf uithakken uithouwen: ūthǫwǝ (Gulpen) De oude stopverf met behulp van hamer en hakmes uit de sponning verwijderen. [N 67, 90a] II-9
stormx storm: sjturm (Gulpen), stormwind: störmwind (Gulpen) storm, zeer hevige, zekere tijd aanhoudende wind [tempeest] [N 81 (1980)] III-4-4
stortplaats schrootkuil: schrotkoel (Gulpen), stort: stort (Gulpen, ... ) de plaats waar vuilnis gestort mag worden [stort] [N 90 (1982)] III-3-1
stoten stoten: sjtoeëte (Gulpen), stoëte (Gulpen), stuiken: sjtoeke (Gulpen) stoten, stuiken [SGV (1914)] || Stoten: een schokkende of krachtige duw geven (stoken, stuiken). [N 84 (1981)] III-1-2