18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
strang:
sjtrank (Q203p Gulpen),
wrong:
wrunk (Q203p Gulpen)
|
Aantal te samen gedraaide of gewonden bundel draden waarin garen in de handel komt (streng, streen, kluit) [N 79 (1979)] || streng (garen) [SGV (1914)]
III-1-3
|
25599 |
strepen maken op het deegbrood |
snijden:
šni-jǝ (Q203p Gulpen)
|
Met een mes of iets dergelijks strepen trekken op het deegbrood. Zie afb. 21. [N 29, 43; monogr.]
II-1
|
32649 |
strijkbord, riester |
riester:
rēstǝr (Q203p Gulpen)
|
Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.]
I-1
|
19442 |
strijkijzer |
strijkijzer:
sjtriekiezer (Q203p Gulpen)
|
Werktuig om linnengoed mee te strijken (strijkijzer, ijzer, strijkbout) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22085 |
stro |
struu:
strø̄ (Q203p Gulpen),
štrȳi̯ǝ (Q203p Gulpen)
|
Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83]
I-4
|
33126 |
stro binden |
binden:
beŋǝ (Q203p Gulpen)
|
Het uitgedorste stro wordt tot bussels samengebonden.Vergelijk ook het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). Opgaven van het type "bussels maken" zijn hier niet opgenomen; het zelfstandig naamwoord is in het lemma ''bussel uitgedorst stro'' (6.1.27) opgenomen. [N 14, 25 en 28; monogr.]
I-4
|
21093 |
stroef |
ongemakkelijk:
ongemekkelig (Q203p Gulpen),
sleeuw:
sjlieë teng (Q203p Gulpen),
slieje (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
strak:
strak (Q203p Gulpen),
stroef:
stroef (Q203p Gulpen),
stuurs:
stuurs (Q203p Gulpen),
zuur:
zoer (Q203p Gulpen),
zoeër (Q203p Gulpen),
zuur (Q203p Gulpen)
|
niet gemakkelijk in de omgang, stroef [stoer, stuurs, zuur, strak, straf] [N 87 (1981)] || sleeuwe tanden [SGV (1914)] || stroef [DC 26 (1954)] || stroef (een ~ man) [SGV (1914)]
III-2-3, III-3-1
|
24636 |
stronk van de knotwilg |
wilgenstruik:
wilgeschtroek (Q203p Gulpen)
|
Het korte onderstuk van een wilg wanneer de takken vlak boven de grond worden afgekapt. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33591 |
stronk, stengel van koolplanten |
hart:
hart (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
hart (Q203p Gulpen),
moesstorkel:
moossjturkel (Q203p Gulpen),
storkel:
sjturrekele (Q203p Gulpen),
stronk:
WLD
stronk (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
Het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant waaruit de bladeren spruiten (stronk, stam). [N 82 (1981)] || koolstengels die op het veld blijven staan [N Q (1966)]
I-7
|
18106 |
strontje |
paddenscheet:
paddescheet (Q203p Gulpen),
war:
war (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
wVr (Q203p Gulpen)
|
Zweertje op het ooglid (paddescheet, paddeschijter, kween, griet, wegescheet, padoog, schietvlek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|