e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vier uitersten vier uitersten: te wète doeëd, aordèèl, hieëmel, hèl  de veer utersjte van dr miensj (Gulpen) De vier uitersten van de mens (te weten: dood, oordeel, hemel, hel) [toponiem te Meijel: de Vruttersjte]. [N 96D (1989)] III-3-3
vieren houden: chəh^oͅt (Gulpen) gevierd [RND] III-3-2
vieruursboterham koffie, de -: 4 uur  d⁄r koffie (Gulpen), koffiedrinken, het -: ’t kóffiedrinke (Gulpen), vierurenskoffie, de -: veer-oeres-koffie (Gulpen), veer-oereskoffie (Gulpen) de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur [ZND 18G (1935)] III-2-3
vigilie vigilie (<lat.): vizjilie (Gulpen) De avond vóór een kerkelijke feestdag [vigilie, heiligavond]. [N 96C (1989)] III-3-3
vijf centiem knabje: knepke (Gulpen), vijf centiem: vief centiem (Gulpen) een muntstuk van vijf centimes (in België) [solleke, knepke, halve sol] [N 89 (1982)] III-3-1
vijf wonden van christus vijf wonden: de vief wöng (Gulpen) De vijf wonden, de kruiswonden van Christus [de vunnef wónde?]. [N 96B (1989)] III-3-3
vijfentwintig centiem kwartje: kwartje (Gulpen), vijfentwintig centiem: 25 centiem (Gulpen) een muntstuk van 25 centimes (in België) [kwartje] [N 89 (1982)] III-3-1
vijg vijg: vieg (Gulpen), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones  vieg (Gulpen) De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)] III-2-3
vijl vijl: vil (Gulpen, ... ) De vijl waarmee men de onderrand van de krabber scherp maakt. [N 28, 123] || In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.] II-1, II-12
vijlen vijlen: vīlǝ (Gulpen) Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.] II-12