17881 |
bluts |
bluts:
blutsch (Q203p Gulpen),
blətsj (Q203p Gulpen)
|
Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blutsche (Q203p Gulpen),
blŭtsje (Q203p Gulpen),
blətsje (Q203p Gulpen)
|
blutsen [SGV (1914)] || Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33507 |
blutsen, van een appel |
bluts:
blutsch (Q203p Gulpen),
blutsen:
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones U: zoals in wurm, gud (goot), put (put) wordt ongeveer uitgesproken zoals de \\ in t Engelse woord: the.
blutsje (Q203p Gulpen),
WLD
blutsche (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|
24999 |
bobbel, kleine verhevenheid |
bobbel:
bobbel (Q203p Gulpen),
holte:
voor verzonkenheid.
hulte (Q203p Gulpen),
knobbel:
knoebel (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
knobbeltje:
knubbelke (Q203p Gulpen)
|
een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18143 |
bochel |
butte (fr.):
buut (Q203p Gulpen),
pokkel:
pøkkel (Q203p Gulpen)
|
bochel [SGV (1914)] || bult [SGV (1914)]
III-1-2
|
21864 |
bod |
bod:
bod (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
bód (Q203p Gulpen)
|
de geboden som op een veiling [bod, gebod, roep] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21300 |
boek |
boek:
book (Q203p Gulpen)
|
boek [SGV (1914)]
III-3-1
|
24569 |
boeket |
boeket:
boeket (Q203p Gulpen),
WLD
boeket (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
boeket bloemen:
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
èe boeket blomme (Q203p Gulpen),
kuif bloemen:
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones oe = lang
enge koef blomme (Q203p Gulpen),
struis bloemen:
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones oe = lang
enge sjtroes blomme (Q203p Gulpen)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bǫkǝs (Q203p Gulpen)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitskoek:
bŏkes kook (Q203p Gulpen)
|
boekweiten koek [SGV (1914)]
III-2-3
|