33332 |
boertje, kleine boer |
boertje:
byrǝkǝ (Q203p Gulpen)
|
Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2]
I-6
|
21605 |
boete |
boete:
boete (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
penitentie (<lat.):
de penetentie (Q203p Gulpen),
politionele boete:
politioneel-boete (Q203p Gulpen)
|
Boete [de boes]. [N 96D (1989)] || een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)]
III-3-1, III-3-3
|
17633 |
boezem |
hartskeel:
hartskael (Q203p Gulpen)
|
boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
18209 |
boezeroen |
scholk:
sjolk (Q203p Gulpen)
|
boezeroen [SGV (1914)]
III-1-3
|
18064 |
bof |
bof:
bof (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34655 |
bok van het rijtuig |
bok:
bok (Q203p Gulpen)
|
Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.]
I-13
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bukkem (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen),
gerookte paling:
gerukte paling (Q203p Gulpen)
|
haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34656 |
bokkussen |
bokkussen:
bokkøsǝ (Q203p Gulpen)
|
Verplaatsbaar kussen voor de koetsier op de bok van dienst- en sportrijtuigen. Het kussen, dat wat hoger is dan de rest van de bok, gaat van voor naar achter schuin omhoog. Wanneer de koetsier kracht moet bijzetten, zet hij zich af op het voorschild, waartegen zijn voeten staan, en drukt zich in de uitschulping van het kussen. De bokkussens voor dames zijn over het algemeen zachter dan die voor heren. [N 101, 18b]
I-13
|
25583 |
bolrijs |
gaan:
goa (Q203p Gulpen)
|
De rijsperiode na het opbollen. Bij de rijs op de bol moet men de bollen beschermen tegen afkoeling en tocht om te verhinderen dat de buitenkant der bollen uitdroogt (Schoep blz. 100). [N 29, 35c; N 29, 35a]
II-1
|
21009 |
bolster van een noot |
schaal:
schaal (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
sjaal (Q203p Gulpen),
WLD
schaal (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
III-2-3
|