id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18155 | ziekenhuis | hospitaal: hospitaal (Gulpen, ... ) | Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)] III-1-2 |
24053 | ziekenlantaarn | lucht: de luch (Gulpen) | De lantaarn die door de misdienaars gedragen wordt als Ons Heer naar een zieke wordt gebracht [lanteer]. [N 96D (1989)] III-3-3 |
24089 | ziekenzuster | zuster van liefde: zuster van lifde (Gulpen) | Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)] III-3-3 |
17980 | ziekte | krankte: kränkde (Gulpen) | ziekte [SGV (1914)] III-1-2 |
23338 | ziel | ziel: de zieël (Gulpen), zieël (Gulpen) | De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)] || ziel [SGV (1914)] III-3-3 |
23617 | zielboek | zielenboek: t zieëlebook (Gulpen) | Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
23908 | zielenheil | zielenheil: t zieëleheil (Gulpen) | Het zieleheil. [N 96D (1989)] III-3-3 |
17783 | zien, kijken | kijken: kieke (Gulpen), zien: zieë (Gulpen), zīə (Gulpen) | kijken [SGV (1914)] || zien [RND], [SGV (1914)] III-1-1 |
23427 | zijaltaar | zijaltaar: `nne zie-elter (Gulpen), zie-elter (Gulpen) | In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
23354 | zijbeuk | zijbeuk: ziebeuke (Gulpen) | De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |