id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20294 | vriend | kameraad: komərōͅət (Gutshoven) | vriend(in) [RND] III-3-1 |
23276 | vroegmis | eerste mis: də jostə meis (Gutshoven), vroege mis: də vrugə meis (Gutshoven), vroegmis: vrychmi.is (Gutshoven) | Hoe heet de vroegste mis op zondag? [ZND 38 (1942)] || vroegmis [RND] III-3-3 |
21276 | vrouw | vrouw: vrou (Gutshoven), vroͅu (Gutshoven) | vrouw [RND], [RND] III-3-1 |
21920 | vrouwelijke duif | duivin: dòu`vin (Gutshoven), dəvin (Gutshoven) | Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)] III-3-2 |
19961 | vrouwelijke hond, teef | tooi: toi (Gutshoven), wijfje: weͅfkə (Gutshoven) | teef [Goossens 1b (1960)] III-2-1 |
20124 | vrouwelijke kat | kattin: ka’tin (Gutshoven), koͅtin (Gutshoven) | moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)] || vrouwelijke kat [ZND 27 (1938)] III-2-1 |
21584 | vruchtgebruik | leeftocht: liəftoͅx (Gutshoven) | hoe heet het levenslang vruchtgebruik van een goed bv. van een huis ? [ZND 32 (1939)] III-3-1 |
22342 | vuistslag op de rug | kabotsslag: kabotslaaog (Gutshoven) | Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)] III-3-2 |
24346 | wandluis | wandluis: fon. var. van "wandluis"niet overgenomen wandluis (Gutshoven) | wandluis [ZND 34 (1940)] III-4-2 |
17755 | wang | wang: waŋə (Gutshoven) | hoe heet het zijvlak van het aangezicht ? Vertaal: zij heeft rode ... [ZND 36 (1941)] III-1-1 |