e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gutshoven

Overzicht

Gevonden: 858

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blussen spuiten: spø͂ͅətə (Gutshoven) blussen [ZND 23 (1937)] III-3-1
blutsen blutsen: blətsə (Gutshoven) De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)] III-1-2
bochel kroef: kruŏf (Gutshoven) Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)] III-1-2
boek boek: buək (Gutshoven) boek [ZND 21 (1936)] III-3-1
boekweitpannenkoek boekweitse koek: bukəsəkuk (Gutshoven) pannenkoek [ZND 40 (1942)] III-2-3
boer boer: groot  də buər w(ou)ənt op ən burdəréi (Gutshoven), də buər w(ou)ənt op ən paəxtəréi (Gutshoven), də buər w(ou)ənt op ən wenniŋ (Gutshoven) Vertaal in het dialect en vul aan: De boer woont op een ... (Fr. ferme geef de verschillende namen voor grote en kleine bedrijven, indien er bestaan. [ZND 22 (1936)] III-3-1
boer in het kaartspel boer: boeər (Gutshoven) Boer: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)] III-3-2
boerenzwaluw, zwaluw zangvogel: zankvogəl (Gutshoven), zwalver: zwellever (Gutshoven), zwalvertje: zwɛləvərkəs (Gutshoven) zwaluw [ZND 08 (1925)], [ZND m] || zwaluw (mv.) [RND] III-4-1
bokking bokking: bəkkiŋ (Gutshoven) bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)] III-2-3
bolster van de okkernoot bolster: bolster (Gutshoven) bolster (van) [ZND 33 (1940)] I-7