e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
groenvoer voerkoren: vōrkǭrǝ (Guttecoven) De algemene benaming voor het gewas dat wordt gebruikt als voeder voor de dieren. De afzonderlijke voedergewassen worden behandeld in aflevering I.5 in de paragraaf "voedergewassen". Bij het type snijkoren wordt opgemerkt: "vroeg gezaaid koren dat in de lente als groenvoer wordt afgemaaid". Bij het type bonenkoren: "omdat erna bonen werden verbouwd"; vergelijk ook in het lemma ''masteluin'' (1.2.11), sub haverbonen. Krokken is eigenlijk voederwikke; luzerne is een klaversoort. [N 11A, 28a; N M, 14; L 48, 26; Lu 2, 26; monogr.] I-4
groep (duiven) troep: trop (Guttecoven) Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: in groep vliegen? [N 93 (1983)] III-3-2
grof grof: groaf (Guttecoven) grof [SGV (1914)] III-3-1
grof gebouwd flink: flink (Guttecoven) zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)] III-1-1
grond waarop de boerderij staat goed: gōt (Guttecoven) Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.] I-6
grond, aarde aarde: ɛ̄rt (Guttecoven), grond: gronjtj (Guttecoven), groǝnjtj (Guttecoven), grø̜njtj (Guttecoven), grø̜nt (Guttecoven), grǫnjtj (Guttecoven) De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.] I-8
grondwater grondwater: graandj water (Guttecoven) grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)] III-4-4
groot in zijn soort kanjer: kànjer (Guttecoven) iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)] III-4-4
grootmoeder bes: bēsj (Guttecoven), bestemoeder: bēstemooder (Guttecoven), wordt zelden gebruikt  bèstemooder (Guttecoven), grootmoeder: grootmooder (Guttecoven) grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] III-2-2
grootouders grootouders: groatauwesj (Guttecoven) grootouders [DC 05 (1937)] III-2-2