21335 |
jood |
jood:
jŭt (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
jood [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
Joedas (L429p Guttecoven)
|
Judas [SGV (1914)]
III-3-3
|
24623 |
judaspenning |
judaspenning:
WLD
jūūdaspènning (L429p Guttecoven)
|
Judaspenning (lunaria biënnis). sierplant met grote bladeren en meestal donker roodpaarse, zelden witte, bloemen. De onderste bladeren en die van de rozet zijn diep ingesneden bij de steel en spits aan de top, de bovenste haast ongesteeld. De plant wordt [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21336 |
juffrouw |
juffer:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
jŏaffer (L429p Guttecoven),
juffrouw:
juffrouw (L429p Guttecoven)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)] || juffer [SGV (1914)]
III-3-1
|
18707 |
jumper |
jumper:
jumper (L429p Guttecoven),
vest:
ves (L429p Guttecoven)
|
damestrui, kledingstuk zonder knopen [N 23 (1964)] || jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
saus:
sauws (L429p Guttecoven)
|
Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18232 |
juweel |
broche (fr.):
bròchə (L429p Guttecoven)
|
een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17602 |
kaak |
kaak:
kaak (L429p Guttecoven)
|
Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
raake (L429p Guttecoven)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kale glibber:
kale glidder (L429p Guttecoven)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|