17677 |
knie |
knie:
knee (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven),
kneej (L429p Guttecoven)
|
knie [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
23369 |
knielbankje |
knielbankje:
kneelbenkske (L429p Guttecoven)
|
Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23536 |
knielen |
knielen:
kneelen (L429p Guttecoven)
|
Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18874 |
kniezen |
kniezen:
kneize (L429p Guttecoven)
|
kniezen [SGV (1914)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
knijpen:
kniepe (L429p Guttecoven),
pitsen:
pitsje (L429p Guttecoven)
|
knellen [SGV (1914)] || nijpen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18151 |
knikkebenen |
wapperen:
wòppere (L429p Guttecoven)
|
lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
huif:
huuf (L429p Guttecoven),
uuve (L429p Guttecoven),
(= kleine knikker).
huuf (L429p Guttecoven),
meisje:
mesje (L429p Guttecoven)
|
Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)] || knikker [SGV (1914)]
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
huiven:
uuve (L429p Guttecoven)
|
Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)]
III-3-2
|
22719 |
knikkeren: met grote knikkers ~ |
jachelen:
jachele (L429p Guttecoven)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
kuiltje:
kuulke (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)] || Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|