e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koppelstang haspelstangetje: haspǝlštaŋkskǝ (Guttecoven) De lat met aan de wielzijde een gebogen gedeelte, waarmee de trapbeweging door middel van de trede op het drijfwiel wordt overgebracht. [N 34, B4] II-7
koppig kops: köpsj (Guttecoven), verkeerd: verkeerd (Guttecoven) koppig [SGV (1914)] III-1-4
korenbloem blauwbloem: blau̯blōm (Guttecoven), -  blau:wbloom (Guttecoven), korenbloem: kǭrǝblōm (Guttecoven), -  koarebloom (Guttecoven) Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)] I-5, III-4-3
korenmijt zetten mijten: mitǝ (Guttecoven) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
korf korf: kø̜rǝf (Guttecoven) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
kornoelje (alg.) konkernol: cŏankernŭl (Guttecoven), WLD  koenker nölle (Guttecoven) De kornoelje. Gele kornoelje me gele bloemen en karmijnrode vruchten, 3-7 m hoog; de geelbruine schors schilfert in kleine schubben af. [N 82 (1981)] || kornoelje [SGV (1914)] III-4-3
korrel, maat van 0,1 gram lood: load (Guttecoven) de maat die een gewicht aangeeft van 0,1 gram [korrel] [N 91 (1982)] III-4-4
kort geknipt haar kaal: kāāl (Guttecoven) overal kort geknipt hoofdhaar [tieters] [N 86 (1981)] III-1-1
kort van bouw gestuikt: gesjtoek (Guttecoven) Hoe zegt men in Uw dialect van een duif: kort van bouw of geraamte? [N 93 (1983)] III-3-2
kortademig kort: kort van aom (Guttecoven) kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)] III-1-2