33554 |
meloen |
meloen:
WLD
məloen (L429p Guttecoven)
|
Een meloen, de komkommerachtige oranjekleurige of groene, sappige, smakelijke vrucht (meloen, kanteloep). [N 82 (1981)]
I-7
|
33072 |
menneke, binnenste deel van het hok |
kruis:
krø̜i̯ts (L429p Guttecoven)
|
Het groepje van boven aaneengebonden schoven die in het midden van een hok staan. Kruis heeft wel betrekking op de werkwijze de middelste vier schoven, waar de andere schoven omheen staan, in een kruisvorm te zetten. Deze vier schoven worden niet overal aan elkaar gebonden. Zie afbeelding 7. [N 15, 32a; JG 1d, 2d; Goossens 1963, krt. 37; monogr.]
I-4
|
20149 |
mens (alg.) |
mens:
ook voor man en vrouw; zowel geringachting als sympathiek medelijden
minsch (L429p Guttecoven)
|
mens; wordt mensch gebruikt in de betekenis van man? Spreekt een vrouw b.v. van mn mensch?, wanneer ze haar man bedoelt? Komt het mensch voor in de betekenis van vrouw? En bedoelt men met die zegswijze alleen geringachting of ook sympathiek medelijden? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24212 |
merel |
melder:
mälder (L429p Guttecoven),
mèèlder (L429p Guttecoven),
mêlder (L429p Guttecoven)
|
Hoe heet de merel? [DC 06 (1938)] || merel [SGV (1914)] || merel (25,5 overal bekend; man zwart met gele bek; pop zwak-gevlekt bruin; mooie zang; kooivogel; vergelijk met spreeuw [031] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
merg (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
[N 10a (1961)]merg [SGV (1914)]
III-1-1
|
33754 |
merrie |
meer:
mē̜r (L429p Guttecoven)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
19756 |
mes |
mets:
mets (L429p Guttecoven)
|
mes [SGV (1914)]
III-2-1
|
33315 |
mes van de sikkel |
zekel:
[zekel] (L429p Guttecoven)
|
Halvemaanvormig ijzeren gedeelte; met de scherpe holle kant werd het gras gemaaid. Vaak is de naam van het werkend deel van een gereedschap dezelfde als die van het gereedschap als geheel; zie bij blad van de zeis, de knuppel van de dorsvlegel, enz. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) sikkel zie het lemma Sikkel. In de drie plaatsen waar het type sikkel hier is gedocumenteerd, is voor het gereedschap als geheel een ander lexeem, i.c. kromme, opgegeven. [N 18, 79b]
I-5
|
32595 |
mest in de voor doen |
(mest) stoken:
štø̄kǝ (L429p Guttecoven)
|
Met een riek of een (gevorkte) stok de gespreide mest die op de "harde voor" ligt, in de pas geploegde voor schuiven of krabben: het werk van de "meststoker". [N P, 14; N 11A, 25; monogr.]
I-1
|
32582 |
mest laden |
(mest) laden:
lāi̯ǝ (L429p Guttecoven)
|
Mest uit de mestvaalt (vroeger uit de potstal) met een riek op de gereedstaande kar laden. Meestal wordt de karbak zo hoog mogelijk volgetast. [N P, 7; N 11A, 10; JG 1a; monogr.]
I-1
|