21548 |
openbare verkoop |
verkoop:
verkoup (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven,
L429p Guttecoven)
|
een openbare verkoping aan de meest biedende; verkoping bij opbod bijv. van huizen, landerijen, groenten en fruit, vis, etc. [roep, veiling] [N 89 (1982)] || openbare verkoping van goederen, huisraad vooral [koopdag, uitroep?] [N 21 (1963)] || openbare verkoping van onroerende goederen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21150 |
openbare weg |
baan:
baan (L429p Guttecoven)
|
een grote, doorgaande weg, een openbare straatweg (baan, grootbaan, steenweg, kasseiweg, klinkerd, klinkweg) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
pulletje:
pø̜lkǝ (L429p Guttecoven)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
19255 |
ophouden met het werk |
op-hren (< du.):
opheure (L429p Guttecoven),
staken:
sjtake (L429p Guttecoven)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
opklaere (L429p Guttecoven)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
22016 |
opleren |
africhten:
ááfrigtə (L429p Guttecoven)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: jonge duiven (een paar kilometer van het hok) wegbrengen, om ze te leren [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32928 |
opper |
huist:
hūst (L429p Guttecoven)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
het velle (L429p Guttecoven)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18030 |
oprispen |
opstoten:
opsjtoote (L429p Guttecoven),
rupsen:
röpsje (L429p Guttecoven)
|
oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
21157 |
oprit |
oprit:
oprit (L429p Guttecoven)
|
een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|