| 22338 | ravotten | spelen:
            
            sjpeele (L429p Guttecoven), 
            
          
            
            
              zich krijgen:
            
            zig kriege (L429p Guttecoven) | stoeien [SGV (1914)] || Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)]
                  
                  III-3-2 | 
            
          
            
              
                | 22000 | recht uit de richting van de losplaats aankomen | van boven:
            
            van boavə (L429p Guttecoven) | Hoe zegt men: het aankomen van de duif: recht uit de richting van de losplaats? [N 93 (1983)]
                  
                  III-3-2 | 
            
          
            
              
                | 17902 | recht vooruitstoten met de armen | stoten:
            
            sjoate (L429p Guttecoven) | stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)]
                  
                  III-1-2 | 
            
          
            
              
                | 21356 | rechtbank | rechtbank:
            
            rĕchbank (L429p Guttecoven) | rechtbank [SGV (1914)]
                  
                  III-3-1 | 
            
          
            
              
                | 17674 | rechte, vormeloze benen | stokken:
            
            stekke (L429p Guttecoven) | benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
                  
                  III-1-1 | 
            
          
            
              
                | 21720 | rechtspreken | berechten:
            
            bèrechtə (L429p Guttecoven) | rechtspreken [rechten] [N 90 (1982)]
                  
                  III-3-1 | 
            
          
            
              
                | 25083 | reeks, rij | rij:
            
            rie (L429p Guttecoven), 
            
          
            
            
            riej (L429p Guttecoven), 
            
          
            
            
            (Maatstok). 
              
                riel (L429p Guttecoven) | een rij van geregeld naast elkaar geplaatste dingen [resem, reeks] [N 91 (1982)] || rij [SGV (1914)]
                  
                  III-4-4 | 
            
          
            
              
                | 25181 | regenboog | regenboog:
            
            rèènge baog (L429p Guttecoven) | regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
                  
                  III-4-4 | 
            
          
            
              
                | 25238 | regenbuitje | schuiltje:
            
            sjuulke (L429p Guttecoven) | licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
                  
                  III-4-4 | 
            
          
            
              
                | 25183 | regenen (alg.) | regenen:
            
            raegene (L429p Guttecoven), 
            
          
            
            
            raengene (L429p Guttecoven) | regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)] || regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
                  
                  III-4-4 |