34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus:
køš (L429p Guttecoven),
kuus, kuus, kuus:
kyš, kyš, kyš (L429p Guttecoven)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lammetje:
lɛmkǝ (L429p Guttecoven),
liem, liem:
lem, lem (L429p Guttecoven)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
lem:
lɛm (L429p Guttecoven),
lem, lem, lem:
lem, lem, lem (L429p Guttecoven)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
21362 |
roepen |
roepen:
roupe (L429p Guttecoven),
ròape (L429p Guttecoven)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] || roepen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22122 |
roepen van de duiven |
inroepen:
in rŏŏpə (L429p Guttecoven)
|
Hoe zegt men: het roepen van de duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21652 |
roeper |
oproeper:
opreuper (L429p Guttecoven)
|
afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
kloek, kloek, kloek:
kluk, kluk, kluk (L429p Guttecoven)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
met:
mɛt (L429p Guttecoven)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
mettetje:
mɛtǝkǝ (L429p Guttecoven)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
25088 |
roest |
roest:
rŏs (L429p Guttecoven),
rós (L429p Guttecoven)
|
roest [SGV (1914)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|