23809 |
sint-marcusprocessie |
marcusprocessie (<lat.):
marcusprocesse (L429p Guttecoven)
|
De bidprocessie die op die dag wordt gehouden, St. Marcusprocessie. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
19420 |
sintel |
sintel:
zinjtel (L429p Guttecoven),
zintjel (L429p Guttecoven)
|
Geheel of halfuitgebrand samengesmolten stuk steenkool (sintel, singel, slak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22703 |
sinterklaas |
sinterklaas:
sinterklaos (L429p Guttecoven)
|
6 december, Sint Nicolaas, Sinterklaas [tsinterkloaës]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
19065 |
sip (kijken) |
bleu kijken:
bleu kieke (L429p Guttecoven)
|
sip kijken [SGV (1914)]
III-1-4
|
25047 |
sissen |
sissen:
sissen (L429p Guttecoven)
|
een scherp geluid voortbrengen door lucht of damp met kracht uit een nauwe opening te doen stromen [sissen, tissen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21444 |
sjacheraar |
bezeiklap:
bezeiklap (L429p Guttecoven)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
bezeiken:
bezeike (L429p Guttecoven)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
WLD
sjalot (L429p Guttecoven),
sjarlot:
mv -t6
sjerlot (L429p Guttecoven)
|
[DC 13 (1945)]Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)]
I-7
|
21143 |
sjees |
koetsje:
kutšǝkǝ (L429p Guttecoven),
sjees (<fr.):
sjees (L429p Guttecoven)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)] || Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13, III-3-1
|
18686 |
sjerp |
sjerp:
sjerp (L429p Guttecoven)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|