e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slinken, minder worden slinken: sjlinkə (Guttecoven, ... ) minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)] III-4-4
slip slip: sjlup (Guttecoven) afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] III-1-3
slip-over vest: ves (Guttecoven) slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)] III-1-3
slipjas slippenjas: sjluppe jas (Guttecoven) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] III-1-3
slobkous strump: ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  sjtrŏamp (Guttecoven) slobkous [SGV (1914)] III-1-3
slok slok: sjkŏĕk (Guttecoven), sjlôk (Guttecoven) teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)] III-2-3
slokdarm slokdarm: sjlokderm (Guttecoven) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
slons (slodder?) slons: sjloa͂ns (Guttecoven) slons [SGV (1914)] III-1-4
slot slot: šlǭt (Guttecoven) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
sluimeren sluimeren: sjloemere (Guttecoven) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2