25072 |
slinken, minder worden |
slinken:
sjlinkə (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18228 |
slip |
slip:
sjlup (L429p Guttecoven)
|
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18694 |
slip-over |
vest:
ves (L429p Guttecoven)
|
slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
slippenjas:
sjluppe jas (L429p Guttecoven)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
strump:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
sjtrŏamp (L429p Guttecoven)
|
slobkous [SGV (1914)]
III-1-3
|
20501 |
slok |
slok:
sjkŏĕk (L429p Guttecoven),
sjlôk (L429p Guttecoven)
|
teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17695 |
slokdarm |
slokdarm:
sjlokderm (L429p Guttecoven)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18977 |
slons (slodder?) |
slons:
sjloa͂ns (L429p Guttecoven)
|
slons [SGV (1914)]
III-1-4
|
19894 |
slot |
slot:
šlǭt (L429p Guttecoven)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
17836 |
sluimeren |
sluimeren:
sjloemere (L429p Guttecoven)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|