20942 |
steen |
steen:
WLD
sjtein (L429p Guttecoven)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
19637 |
steenkool |
kool:
kaol (L429p Guttecoven)
|
Hoe noemt u de vette kolen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
18111 |
steenpuist, bloedzweer |
steenzweer:
sjteizjwêr (L429p Guttecoven)
|
steenpuist [SGV (1914)]
III-1-2
|
24251 |
steenuil |
uil:
uul (L429p Guttecoven)
|
uil: steenuil (22 vrij klein en afgerond; veel bij boerderijen, knotwilgen en schuurtjes; roep [wieuw, wieuw] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
29963 |
steiger |
stelling:
štɛleŋ (L429p Guttecoven)
|
De langs het bouwwerk opgetrokken stellage, bestaande uit houten of metalen palen en planken, waarop de metselaar staat tijdens zijn werkzaamheden. Een enkele houten steiger wordt opgebouwd uit verticaal geplaatste palen, de 'staanders', die enigszins hellend naar de muur in of op de grond geplaatst worden. Hieraan worden horizontaal met behulp van steigertouwen de 'aanbinders' gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Over de kortelingen worden de steigerplanken gelegd die de steigervloer vormen. Bij steigers waarvan de werkvloeren hoger dan 2,50 m boven de begane grond liggen, worden leuningen en kantplanken aangebracht. Vervolgens worden langs de buitenkant van de staanders langsschoren bevestigd. In het Standaardnederlands is het woord 'steiger' mannelijk, in een aantal plaatsen in met name Nederlands Limburg echter onzijdig. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een onzijdig genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [S 35; L B1, 172; N 32, 1a; N 32, 1c; monogr.; N 32, 2e]
II-9
|
24976 |
steil, sterk hellend |
steil:
sjteil (L429p Guttecoven)
|
steil [SGV (1914)]
III-4-4
|
24383 |
stekelbaars |
stekelbaarsje:
WLD
sjteekelbaerskə (L429p Guttecoven)
|
Hoe noemt u de stekelbaars: een vis die in de winter naar zee trekt en in het voorjaar terugkomt naar zoet water om zich voort te planten. Hij heeft geen schubben maar beschermende plaatjes. Op de rug komen drie stekels voor, op de buik twee. Het mannetje [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17820 |
steken |
steken:
sjtêke (L429p Guttecoven)
|
steken [SGV (1914)]
III-1-2
|
22367 |
stelt |
stelt:
sjteltj (L429p Guttecoven)
|
Elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21602 |
stemmen |
stemmen:
sjtömmə (L429p Guttecoven)
|
zijn stem uitbrengen bij verkiezingen [stemmen, doppen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|