21215 |
tolboom |
slagboom:
sjlaagboum (L429p Guttecoven)
|
de boom waarmee de weg kan worden afgesloten op de plaats waar men tol moet betalen [barrier, brier] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21381 |
tolgaarder |
tolwachter:
tolwachter (L429p Guttecoven)
|
de beambte die tol [bijv. bij een brug] in ontvangst moet nemen [brierman, commies, tolbaas, tolgaarder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22658 |
toneelspel |
toneel:
toneel (L429p Guttecoven)
|
Een voorstelling door een toneelgroep [spel]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
17727 |
tonen |
tonen:
tuine (L429p Guttecoven)
|
tonen [SGV (1914)]
III-1-1
|
17620 |
tong |
tong:
tong (L429p Guttecoven),
tŏŏng (L429p Guttecoven)
|
tong [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18231 |
tong van een schoen |
tong:
toong (L429p Guttecoven)
|
een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
21382 |
toonbank |
toonbank:
toanbànk (L429p Guttecoven),
winkelbank:
winkelbank (L429p Guttecoven)
|
de winkeltafel waarop de waren worden getoond of gelegd [toog, toonbank, gaam, bank] [N 89 (1982)] || toonbank [SGV (1914)]
III-3-1
|
23464 |
torenhaan |
t hantje van dn taore?].:
haan van de toren (L429p Guttecoven)
|
De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23456 |
torenspits |
spits:
sjpits (L429p Guttecoven)
|
De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23300 |
torenuurwerk |
kerkklok:
kirkklok (L429p Guttecoven)
|
Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|