e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tornen lossnijden: losšni-jǝ (Guttecoven) De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38] II-7
tortelduif tortelduif: torteldoef (Guttecoven) tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] III-4-1
traag traag: troag (Guttecoven) traag [SGV (1914)] III-1-4
traag praten traag kallen: troug kāllə (Guttecoven) traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)] III-3-1
trakteren trakteren (<lat.): trakteere (Guttecoven) trakteeren [SGV (1914)] III-3-1
tranende ogen lopende ogen: loupende ouge (Guttecoven) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trap trap: eine sjmaale trap (Guttecoven), trap (Guttecoven) Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
traproede railtje: reultjes (Guttecoven), roede: roo (Guttecoven) Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] III-2-1
trechter trechter: trechter (Guttecoven) trechter [SGV (1914)] III-2-1
trede trap: trap (Guttecoven), trede: trähe (Guttecoven), trē̜ǝ (Guttecoven), treeplank: trē̜plaŋk (Guttecoven) Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] || Het pedaal van een spinnewiel. Door het trappen op het pedaal met één of met beide voeten kan men het drijfwiel met behulp van de koppelstang doen draaien (Grothe, pag. 283-284). [N 34, B1; monogr.] II-7, II-9, III-2-1