22091 |
vangijzertje, vangklep aan duiventil |
dril:
drillə (L429p Guttecoven)
|
Hoe heet een van de daarbij scharnierende draden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24518 |
varen (alg.) |
varen:
WLD
vare (L429p Guttecoven)
|
Varen, een exemplaar van de klasse van overblijvende sporendragende planten (varen, varink, portemonnaie, paddevaal, vaar, foezjéér, vlaander, hanekam) [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34297 |
varken |
varken:
vɛrkǝ (L429p Guttecoven)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34298 |
varken (bijzondere namen) |
kuus:
køš (L429p Guttecoven)
|
In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
scheuteling:
šø̄tǝleŋ (L429p Guttecoven)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛrkǝs[stal] (L429p Guttecoven)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
34368 |
varkenston |
brijseltijn:
brisǝltin (L429p Guttecoven)
|
Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.]
I-12
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trǭ.x (L429p Guttecoven)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
reuzel:
reuzel (L429p Guttecoven),
smout:
sjmaut (L429p Guttecoven)
|
reuzel [DC 17 (1949)] || smout [SGV (1914)]
III-2-3
|
20594 |
vast |
kluit:
kluit (L429p Guttecoven),
knasterd:
knasterd (L429p Guttecoven)
|
doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|