22671 |
viool |
viool:
viōͅl (L429p Guttecoven)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24387 |
vis, algemeen |
vis:
vösj (L429p Guttecoven),
vösje (L429p Guttecoven)
|
visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
hengel:
hengel (L429p Guttecoven)
|
Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
vösje (L429p Guttecoven)
|
visschen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
22414 |
vissnoer |
snoer:
sjnoor (L429p Guttecoven)
|
Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22417 |
visvangst |
vangst:
vangs (L429p Guttecoven)
|
Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
30189 |
vitsen |
vlechten:
vlɛxtǝ (L429p Guttecoven)
|
Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.]
II-9
|
20727 |
vlaai |
vla:
vlaa (L429p Guttecoven)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
toeslag:
toeslaag (L429p Guttecoven)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
leddertjesvla:
lödderkesvlaa (L429p Guttecoven),
taart:
taart (L429p Guttecoven)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|