20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
spies (L429p Guttecoven)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merkef (L429p Guttecoven),
mĕrköf (L429p Guttecoven),
mèrkuf (L429p Guttecoven),
mérkuf (L429p Guttecoven)
|
gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] || meerkol [SGV (1914)] || vlaamse gaai
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vaan:
vaan (L429p Guttecoven),
vlag:
vlàg (L429p Guttecoven)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): vlag (2) [N 93 (1983)] || vlag [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-2
|
25003 |
vlak, gelijk |
vlak:
vlaak (L429p Guttecoven)
|
vlak [SGV (1914)]
III-4-4
|
24914 |
vlaktex |
gelijk land:
geliek lèndj (L429p Guttecoven)
|
vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19413 |
vlam |
vlam:
vlam (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
Vuurtong, vlam (vlam, laai) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
vlögtə (L429p Guttecoven)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
30183 |
vlechtlatten |
stekken:
štɛkǝ (L429p Guttecoven)
|
Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld]
II-9
|
30184 |
vlechttwijgen |
witsen:
wetsǝ (L429p Guttecoven)
|
De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.]
II-9
|
20944 |
vlees |
vlees:
vlijsj (L429p Guttecoven)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|