18024 |
fluimen uitspuwen |
fluimen:
flume (L429p Guttecoven)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
fluisteren:
floesteren (L429p Guttecoven)
|
fluisteren [DC 16 (1948)]
III-3-1
|
24782 |
fluitekruid |
fluitekruid:
WLD
fluitəkrōēth (L429p Guttecoven)
|
Fluitekruid (anthriscus sylvestris 50 tot 150 cm. De stengels zijn gegroefd en zijn hol, meestal onderaan behaard; de bladeren zijn tot 3-voudig geveerd, en zacht behaard, de omwindseltjes zijn 5-bladig; de bloemen zijn wit, zelden roze; de vruchten zij [N 92 (1982)]
III-4-3
|
22123 |
fluiten naar de duiven |
influiten:
influitə (L429p Guttecoven)
|
Hoe noemt U het fluiten naar de duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūr (L429p Guttecoven)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
25025 |
fonkelen, flonkeren |
glinsteren:
glinstərə (L429p Guttecoven)
|
levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21559 |
fooi |
drinkgeld:
drèèngeldj (L429p Guttecoven)
|
de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33528 |
framboos |
framboos:
mv: -ose
frambose (L429p Guttecoven)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
18784 |
franje |
franjel:
fraanjel (L429p Guttecoven),
frānjǝl (L429p Guttecoven)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
24315 |
fret |
fret:
fret (L429p Guttecoven),
frèt (L429p Guttecoven)
|
Fret, een tam bunzingachtig diertje waamee de konijnen uit hun holen worden verdreven [N 94 (1983)] || fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)]
III-4-2
|