24125 |
bonte specht, specht |
specht:
sjpeët (Q121d Haanrade)
|
specht
III-4-1
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
boom (Q121d Haanrade)
|
boom
III-4-3
|
24511 |
boomstronk |
storkel:
sjtór’kel (Q121d Haanrade),
stronk:
sjtrónk (Q121d Haanrade)
|
stronk
III-4-3
|
33280 |
boon, algemeen |
boon:
boeën (Q121d Haanrade)
|
boon
I-7
|
31422 |
booromslag |
boordrouw:
bǫardraw (Q121d Haanrade),
boorwinde:
bǫarweŋ (Q121d Haanrade)
|
Een C-vormige houten of metalen kruk waarmee bij de omslagboor een draaiende beweging aan het boorijzer wordt gegeven. Aan de bovenzijde is een leunknop aangebracht waarmee men tijdens het boren met de hand of met de borst druk kan uitoefenen op het boorijzer. Zie ook afb. 81 en het lemma ɛbooromslagɛ in Wld II.11, pag. 84. De omslagboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De klompenmaker boort er bijvoorbeeld koppelgaatjes mee in klompen. Zie voor de woordtypen boordrouw en borendrouw uit respectievelijk Kerkrade e.o. (Q 121) en Montzen (Q 253) ook RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄.' [N 33, 133; N 53, 161a; N 97, 110a; A 29a, 14a-14b; monogr.]
II-12
|
18863 |
boos |
kwaad:
koa (Q121d Haanrade),
koad (Q121d Haanrade),
vals:
valsj (Q121d Haanrade),
woest:
wus (Q121d Haanrade)
|
kwaad || woest, kwaad
III-1-4
|
19600 |
bord |
telder:
tɛldər (Q121d Haanrade)
|
bord, schaal
III-2-1
|
27335 |
boren |
boren:
bǫarǝ (Q121d Haanrade)
|
[N 53, 180a; monogr.]
II-12
|
20563 |
borrel |
schnaps (du.):
sjnaps (Q121d Haanrade)
|
borrel
III-2-3
|
19563 |
borrelglaasje |
drupjesglaasje:
drypjənsjleəsjə (Q121d Haanrade)
|
borrelglaasje
III-2-1
|