e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haanrade

Overzicht

Gevonden: 1350

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bang bang: bang (Haanrade), Doie bis inne bange tsiebbel: je bent een bangerik  bang (Haanrade) bang III-1-4
bangerik banget: ban’get (Haanrade), boksenbodem: bók’seboam (Haanrade), floepjanus: floep’janus (Haanrade), puimenzeiker: peu’mezeker (Haanrade) bangerd || bangerik III-1-4
bankschroef schroefstok: šrufštǫk (Haanrade) In het algemeen het werktuig dat door metaalbewerkers wordt gebruikt om werkstukken vast te zetten. Het bestaat uit twee bekken waarvan de ene aan de werkbank is bevestigd en de andere door middel van een draadspil open en dicht kan worden gedraaid. Tussen de bekken wordt het te bewerken voorwerp vastgeklemd. Het lemma bevat ook benamingen voor de staartbankschroef en de parallelbankschroef. De staartbankschroef is aan de onderzijde voorzien van een pin waarmee dit werktuig in of aan de werkbank kan worden vastgemaakt. De parallelbankschroef ontleent haar naam aan het feit dat de klemvlakken van de bekken ervan zich bij het open- en dichtdraaien evenwijdig van respectievelijk naar elkaar toe bewegen. Dit type bankschroef wordt met behulp van schroefbouten op het werkvlak van de werkbank vastgezet. De staartbankschroef is doorgaans gesmeed uit staal terwijl de parallelbankschroef meestal uit gietstaal is vervaardigd. Zie ook afb. 57. Een aantal Vlaamse zegslieden (K 353, P 176b) kennen verder nog lichte en zware bankschroeven. Het is echter niet duidelijk welk type bankschroef zij hiermee bedoelen. [N 33, 204a; N 64, 31a-b; N 66, 12a-b; monogr.] II-11
bed bed: bɛt (Haanrade), klap: klap (Haanrade), vlo-pès: vluəpys (Haanrade), vlokist: vluəkes (Haanrade) bed || bed (spottend gebr.) III-2-1
beddengoed bedgetuig: bɛtjətsyx (Haanrade), bedtuig: bɛttsyx (Haanrade), bedwas: bɛtwɛ̄š (Haanrade) beddegoed || beddelinnen III-2-1
beddenlaken beddoek: bɛt˂dox (Haanrade), bedlaken: bɛtlākə (Haanrade), laken: lākə (Haanrade) beddelaken || laken III-2-1
beddenwarmer warmkruik: wɛrmkrūx (Haanrade) bedkruik III-2-1
bedriegen bedriegen: bedrüj’je (Haanrade), zie bedrüj¯je  bedrei’e (Haanrade), bekloten: bekloeë’te (Haanrade), bezeiken: beze’ke (Haanrade), hindergaan: hin’gerjoa’ (Haanrade), kloten: kloeë’te (Haanrade), pfuschen (du.): foe’sje (Haanrade) bedriegen || bedriegen, foppen || knoeien, bedriegen III-1-4
bedrieger bedrieger: bedrei’er (Haanrade), pfusch-broer: foetelaar  foesj’broor (Haanrade), pfuscher (du.): foe’sjer (Haanrade), fü’sjer (Haanrade) bedrieger || knoeier III-1-4
bedroefd bedroefd: bedrufd (Haanrade), droef: druf (Haanrade), treurig: troe’rieg (Haanrade) bedroefd || droevig, triest || treurig III-1-4