29960 |
kruizeel |
help:
hɛlǝp (Q121d Haanrade)
|
Riem die om de schouders gelegd wordt en aan de berries van de kruiwagen wordt vastgemaakt om het werk van de voerder te verlichten. Zie ook het lemma kruizeel in wld II.9. [N 18, 99, 100; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; JG 2c; L B, 90; L 35, 31; A 42, 16; monogr]
I-13
|
32341 |
kuip |
tijn:
tsiŋ (Q121d Haanrade)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
17773 |
kuit |
kuit:
kuut (Q121d Haanrade)
|
kuit
III-4-2
|
19763 |
kurkentrekker |
stoppentrekker:
štopətrɛkər (Q121d Haanrade)
|
kurketrekker
III-2-1
|
19632 |
kussensloop |
kussensloop:
kussensloop (Q121d Haanrade),
overtog:
øvərtsox (Q121d Haanrade),
overtrek:
øvərtrɛk (Q121d Haanrade)
|
Hoe noemt u de overtrek van een hoofdkussen? (kussensloop, kussensloof, kussenzak, fluwijn) [N 104 (2000)] || overtrek, sloop
III-2-1
|
19104 |
kwalijk nemen |
verdenken:
verdin’ke (Q121d Haanrade)
|
kwalijk nemen
III-1-4
|
25341 |
kwart, vierde deel, maat |
vierdel:
vieë⁄del (Q121d Haanrade)
|
kwart, vierde deel
III-4-4
|
24201 |
kwartel |
kwartel:
kwat’tel (Q121d Haanrade)
|
kwartel
III-4-1
|
32254 |
kwast, noest |
aast:
ǫas (Q121d Haanrade
[(meervoud: ø̜as)]
)
|
Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.]
II-12
|
24880 |
kweek |
kweek:
kwieëk (Q121d Haanrade),
piek:
pieëk (Q121d Haanrade)
|
kweekgras
III-4-3
|