e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haanrade

Overzicht

Gevonden: 1350
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoonouders zwegerouderen: sjwei’ereldere (Haanrade) schoonouders III-2-2
schoonvader zwegervader: sjwei’ervadder (Haanrade) schoonvader III-2-2
schoonzoon eidam (du.): ieëm (Haanrade), zwegerzoon: sjwei’erzoon (Haanrade) schoonzoon III-2-2
schoonzuster zwegerse: sjwei’esje (Haanrade) schoonzuster III-2-2
schoorsteen kamin: kamī.n (Haanrade  [(idem)]  ), schorensteen: šǫarǝštē (Haanrade) Hoge, gemetselde koker met één of meer kanalen, die dient om de rookgassen van een vuurhaard door middel van luchttrek buiten het gebouw af te voeren. Buitendaks wordt de schoorsteen tot boven de nok opgemetseld om geen last te hebben van valwinden die de rook in de kanalen kunnen terugdrijven. De schoorsteen wordt doorgaans afgedekt met een kap. Zie ook het lemma 'Schoorsteenkap'. In dit en de volgende lemmata wordt met de term 'schoorsteen' vooral de kamerschoorsteen bedoeld, een van baksteen opgetrokken rookleiding met mantel voor het inbrengen van de afvoerpijp van een losse kachel of haard. De kamerschoorsteen bestaat uit de stoel, het benedengedeelte waarvoor de kachel of haard wordt geplaatst, met daarboven de boezem waarin de verschillende rookkanalen zijn aangebracht. Het onderste gedeelte van de boezem wordt gewoonlijk met een houten of marmeren schoorsteenmantel bekleed, terwijl de bovenboezem wordt beraapt en √≤f afgepleisterd √≤f behangen. Om ruimte te sparen wordt een kamerschoorsteen soms in een hoek van het vertrek gemetseld. In Q 1 werd een dergelijke constructie een 'hoekschouw' ('hok'̄xō') genoemd. In Q 121 werd de schoorsteen tegelijk met het optrekken van de kelderwanden opgetrokken. Men noemde dit: 'een kamin voorbouwen' ('enǝ kamīn vȳrbǫwǝ'). Om verzekerd te zijn van een goede trek werd de binnenzijde van de schoorsteen ruw met specie bepleisterd. Deze werkzaamheden werden 'uitsmeren' ('ūsšmīrǝ') genoemd. [S 32; Gi 2, I; N 32, 25a; A 28, 22d; L 12, 9; monogr.; Vld.] II-9
schotel plateel: platīəl (Haanrade), schotel: šotəl (Haanrade) platte schotel || schotel III-2-1
schraag schraag: šrāx (Haanrade) Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.] II-12
schransen sneuren: Aonwasende kinger kanne sjneure  sjneu’re (Haanrade), vorderen: Kinger nee, wat kan deë vöa¯dere: Goeie hemel, wat kan die bunkeren  vöa’dere (Haanrade), zich aankijlen: aa’kielle, ziech (Haanrade) bunkeren || flink eten || zich volproppen III-2-3
schrijftafel, bureau bureau: børoͅ (Haanrade) schrijftafel III-2-1
schrikken schrikken: sjrek’ke (Haanrade), zich verschrikken: versjrek’ke, ziech (Haanrade) schrikken III-1-4