31598 |
hoefijzer |
hoefijzer:
hōf˱īzǝr (L322p Haelen),
ijzer:
īzǝr (L322p Haelen)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hook (L322p Haelen)
|
de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33646 |
hoek van een stuk land |
tomp:
tomp (L322p Haelen)
|
Een hoek of punt van een stuk land. [N P, 1; A 33, 10; monogr.]
I-8
|
17763 |
hoektand |
hoektand:
hùktantj (L322p Haelen),
oogtand:
ougtandj (L322p Haelen)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
hoepel:
hoepel (L322p Haelen),
reep:
reip (L322p Haelen, ...
L322p Haelen,
L322p Haelen)
|
a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
reipe (L322p Haelen)
|
b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34619 |
hoepels van de huifkar |
repen:
ręi̯pǝ (L322p Haelen)
|
Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99]
I-13
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
hôôste (L322p Haelen),
rochelen:
rochele (L322p Haelen)
|
hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
armvol:
ɛr(ǝ)vǝl (L322p Haelen),
gaffel:
gafǝl (L322p Haelen)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
18307 |
hoge herenschoen |
hoge schoen:
hôôg sjoon (L322p Haelen)
|
herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|