17678 |
knieholte |
hees:
haisə (L322p Haelen),
heese (L322p Haelen)
|
knieholte [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17920 |
knijpen |
knijpen:
kniepe (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
pitsen:
pitse (L322p Haelen)
|
Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18151 |
knikkebenen |
in de knie?n lopen:
in de kneen laupe (L322p Haelen)
|
lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22361 |
knikkeren |
kulsen:
kulse (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)]
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
scharkuiltje:
sjerkuulke (L322p Haelen)
|
Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)]
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
knipoogje geven:
knipuigske gaeve (L322p Haelen)
|
Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24187 |
knobbelzwaan |
zwaan:
voor 120a-c
zwane (L322p Haelen)
|
zwaan: knobbelzwaan (152 dezelfde als de tamme zwaan [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19076 |
knoest |
knoest:
Veldeke
knoes (L322p Haelen),
WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)
knòēs (L322p Haelen)
|
Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17664 |
knokkelkuiltjes |
kuiltjes:
van dikkigheid
kuulkes oppe häŋ (van dikkigheid) (L322p Haelen)
|
De deukjes op de gewrichten tussen hand en vinger, die men ziet op de handjes van dikke babys, maar ook wel bij dikke kinderen en mensen? [DC 21 (1952)]
III-1-1
|
33246 |
knollen uittrekken |
kruiden:
krūǝ (L322p Haelen),
uitdoen:
ūtdōn (L322p Haelen)
|
In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17]
I-5
|