18356 |
lederen pantoffel |
leren slof:
lèère sjlóefe (L322p Haelen)
|
pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
leeftijd:
gèè lauptj noch flink vèùr eemes van èùre
lèèftied (L322p Haelen),
lèèftied wordt nu gebruikt ( oojer is ouderwets gèè lauptj nog flink veur eemes van èùren
lèèftīēd (L322p Haelen),
ouder:
oojer is ouderwets (lèèftied wordt nu gebruikt gèè lauptj nog flink veur eemes van èùren
òòjer (L322p Haelen)
|
U loopt nog flink voor iemand van uw leeftijd. [DC 39 (1965)]
III-2-2
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
doof:
Veldeke
douf (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)
dauf (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
laeg (L322p Haelen),
lèg (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
lêg (L322p Haelen)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33883 |
leewater |
leewater:
lęi̯wātǝr (L322p Haelen)
|
Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.]
I-9
|
34067 |
lege eerste koe |
schot:
šǫt (L322p Haelen)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|
29060 |
legger |
legger:
lęgǝr (L322p Haelen),
waterknie:
wǭtǝrkni (L322p Haelen),
zucht:
zøxt (L322p Haelen
[(waterzucht- of ophoping)]
)
|
Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.]
I-9
|
33409 |
legnest |
legnest:
lęknęst (L322p Haelen)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
34147 |
leiden |
dekken:
dɛkǝ (L322p Haelen)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20580 |
lekkerbek |
goede eter:
goojən éétər (L322p Haelen)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)]
III-2-3
|