id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34476 | mannelijk kuiken | haantje: hē̜nkǝ (Haelen) | [N 19, 41b; L A2, 507] I-12 |
34395 | mannelijk lam | bokje: bøkskǝ (Haelen) | [L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; JG 1b; N 70, 3; R 3, 36; AGV m 3; Wi 12; monogr.] I-12 |
34393 | mannelijk schaap | bok: buk (Haelen), schaap: šǭp (Haelen), schaapsbok: sǭpsbōk (Haelen), šǭpsbok (Haelen) | Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12 |
24204 | mannelijke eend | weender: wendǝr (Haelen) | [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.] I-12 |
34446 | mannelijke geit | geitenbok: gęi̯tǝbuk (Haelen) | [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12 |
34555 | mannelijke kalkoen | schroethaan: šrūthān (Haelen) | [A 6, 3a; S 16; L 1, 113; R 14, 3; monogr.] I-12 |
24456 | mannelijke meikever | mulder: mulder (mann.) (Haelen) | meikever, mannetje [DC 18 (1950)] III-4-2 |
24207 | mannelijke merel | mannetje: menke (Haelen), melder: maelder (Haelen, ... ) | een mannelijke merel (melhoorn, merelhoorn) [N 83 (1981)] || mannetjesmerel [DC 06 (1938)] III-4-1 |
18673 | mannenkleren | mansluikleren: mansluukleijer (Haelen) | mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)] III-1-3 |
18585 | mannenonderhemd | hemd: hèèmdj (Haelen) | onderhemd voor mannen [N 25 (1964)] III-1-3 |