e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haelen

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
benamingen van de ploeg naar de trekkracht koeploeg: ku[ploeg] (Haelen  [(een houten karploeg)]  ), osseploeg: ǫsǝ[ploeg] (Haelen  [(houten karploeg)]  ) De door een koe of os getrokken ploeg was in L 163 aanvankelijk een voetploeg, later een karploeg; in L 192a was het een gewone ploeg, in L 192b een omganger, in L 246 en 292 een brabantse ploeg; de ploeg van een zgn. osse-, ezels- of koeboer had in L 290 van voren een wieltje en liep iets lichter dan de voetploeg. [N 11, 30; N 11A, 78 + 79 + 142; monogr.] I-1
benamingen van het paard naar de leeftijd aanspanner: ānšpɛndǝr (Haelen  [(paard dat voor het eerst voor de kar komt)]  ), aftands: āftanjts (Haelen) Namen voor het onderscheid naar de leeftijd zijn talrijk. Specifieke namen treffen wij vooral aan tijdens de ontwikkeling van jong veulen tot paard. Na één jaar is het een jaarling. Wordt het op anderhalve à tweejarige leeftijd voor het eerst met een merrie voor een voertuig gespannen, dan heet het aanspanner of achttienmaander. Zijn de veulens na circa twee jaar volwassen geworden, dan zijn het tweejarigen of twenters. Nadien worden nog weinig specifieke namen volgens de leeftijd gegeven, behalve als de paarden (te) oud geworden zijn: ouder paard (zes tot twaalf jaar), oud paard (dertien jaar en meer). De leeftijd van een paard kan worden vastgesteld aan de hand van het gebit. Als alle vaste snijtanden volledig doorgekomen zijn, heeft het een "volwassen gebit". Vanaf nu wordt de leeftijd bepaald op grond van de veranderingen die zich op het kauwvlak van de ondertanden voltrekken en van de hoek die de ondertanden met deze uit de bovenkaak vormen. Tot achtjarige leeftijd is de ouderdom nauwkeurig vast te stellen; daarna wordt het wat moeilijker en noemt men een paard aftands. [A 32, 11a, 11b, 11c, 11d, 11e en 11f; A 45, 28a; N 8, 5, 15, 20, 62f en 62g; monogr.] I-9
benauwd en vochtig weer broeierig (weer): breujerig (Haelen), breujerig wèèr (Haelen), moddelig (weer): módələch (Haelen), moddelige lucht: mōdələgə lócht (Haelen), mottig (weer): mòttíg waer (Haelen), mótich (Haelen, ... ), móttəch (Haelen), mótəch (Haelen) drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] III-4-4
benen (spotnamen) knoken: knêûk (Haelen), poten: met stevige pêût (Haelen), pêût (Haelen), schrankelzak (zn.): Iem. die kreupel is en/of dunne benen heeft.  t is ene sjrankelzak (Haelen), stokken: hae haet dun stekke (Haelen, ... ), rechte stekke (Haelen) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] || benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] || benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)] III-1-1
bengelen bommelen: bemmele (Haelen) Bengelen: heen en weer slingeren (bammelen, bommelen, bengelen). [N 84 (1981)] III-1-2
benieuwen benieuwen: benoewe (Haelen) zijn nieuwsgierigheid wekken [wonderen, wonder doen, benieuwen] [N 85 (1981)] III-1-4
bepaalde hoeveelheid kwak: kwak (Haelen), zooi: zooi (Haelen) een bepaalde hoeveelheid [meuk, zooi, spat, stauw, stoot, slof, stuiken, slodder, schoot] [N 91 (1982)] || een onbepaalde hoeveelheid [kwakkel, kwak] [N 91 (1982)] III-4-4
bepleisteren afslichten: āfšlextǝ (Haelen), slichten: šlextǝ (Haelen) De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.] II-9
bergtop top: də tŏĕp (Haelen, ... ) top van een berg [spits, piek] [N 81 (1980)] III-4-4
bericht bericht: berich (Haelen) een mondeling of schriftelijk overgebrachte mededeling, inlichting [tijding, ting, weet, bericht] [N 87 (1981)] III-3-1