id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18695 | overhemd | sporthemd: sporthèèmtj (Haelen) | overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)] III-1-3 |
32799 | overhoeks eggen | overoord [eggen]: ōvǝrhǭrt (Haelen) | Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.] I-2 |
17889 | overhoop halen | ondereen maken: ongerein make (Haelen) | Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)] III-1-2 |
18553 | overjas (alg.) | overjas: èùverjas (Haelen, ... ), winterjas: winterjas (Haelen) | herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)] III-1-3 |
33897 | overkoot | bol: bǭl (Haelen [(gezwollen knieën)] ) | Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m] I-9 |
32796 | overlangs heen en weer eggen | op de lengte [eggen]: ǫp ǝ leŋdjǝ (Haelen) | Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.] I-2 |
21808 | overleggen | overleggen: äöverligke (Haelen) | anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)] III-3-1 |
33051 | overmouwen | armstrompen: ɛrmstrømpǝ (Haelen) | De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.] I-4 |
33560 | overrijp, beurs | melig: WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –) méélich (Haelen) | Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)] I-7 |
25065 | overschot, restant | klats: klats (Haelen), klatsje: kletske (Haelen), kliek: kliek (Haelen), rest: res (Haelen) | dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)] III-4-4 |