25426 |
slachthout |
kromhout:
kromphǫwt (L322p Haelen)
|
Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b]
II-1
|
25343 |
slachtklaar |
slachtrijp:
slaxtrīp (L322p Haelen)
|
Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78]
II-1
|
34049 |
slachtrijp |
slachtrijp:
slaxtrīp (L322p Haelen)
|
Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78]
I-11
|
17871 |
slag |
klats:
klats (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
slag:
sjlaag (L322p Haelen),
slaag (L322p Haelen),
veeg:
vaeg (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33728 |
slagboom |
varen:
vǭrǝ (L322p Haelen)
|
Een toegangshek in de vorm van een enkele boom die om een paal draait, aangebracht in een omheining of op een dam in een sloot bijvoorbeeld. [A 25, 5b; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
24375 |
slak |
slak:
slek (L322p Haelen)
|
slak [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuisje:
slekkenhuuske (L322p Haelen)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
Veldeke
sjlang (L322p Haelen),
WLD
sjlàng (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17553 |
slank |
slank:
sjlank (L322p Haelen)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17835 |
slaperig |
slaperig:
sjlaoperig (L322p Haelen)
|
Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|