e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slachthout kromhout: kromphǫwt (Haelen) Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b] II-1
slachtklaar slachtrijp: slaxtrīp (Haelen) Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78] II-1
slachtrijp slachtrijp: slaxtrīp (Haelen) Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78] I-11
slag klats: klats (Haelen, ... ), slag: sjlaag (Haelen), slaag (Haelen), veeg: vaeg (Haelen, ... ) Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] III-1-2
slagboom varen: vǭrǝ (Haelen) Een toegangshek in de vorm van een enkele boom die om een paal draait, aangebracht in een omheining of op een dam in een sloot bijvoorbeeld. [A 25, 5b; L 19B, 6; monogr.] I-8
slak slak: slek (Haelen) slak [DC 17 (1949)] III-4-2
slakkenhuis slakkenhuisje: slekkenhuuske (Haelen) slakkenhuis [DC 17 (1949)] III-4-2
slang slang: Veldeke  sjlang (Haelen), WLD  sjlàng (Haelen, ... ) Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)] III-4-2
slank slank: sjlank (Haelen) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)] III-1-1
slaperig slaperig: sjlaoperig (Haelen) Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)] III-1-2