19308 |
stiekem |
achter de elleboog:
héé héét ⁄t achter den eelebòòg (L322p Haelen),
stiekem:
(iem. die stiekem doet, stiekemert, smeichelie?r, farizeeër).
stiekem (L322p Haelen)
|
heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
20579 |
stiekem eten |
pitsen:
pitse (L322p Haelen),
schuimen:
sj‧uumə (L322p Haelen)
|
stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34050 |
stier |
stier:
stīr (L322p Haelen),
štīr (L322p Haelen)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
scheef:
sjèèf vnne kòòj (L322p Haelen)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
warslap:
waerslap (L322p Haelen)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
wars:
waers (L322p Haelen)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18014 |
stikken |
stikken:
sjtikke (L322p Haelen)
|
Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34018 |
stilstaan |
hu(j):
hȳi̯ (L322p Haelen),
ju(j):
jȳ (L322p Haelen)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
17738 |
stinken |
stinken:
sjtinke (L322p Haelen)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18775 |
stof |
stof:
de o van het eerste stof wordt langer aangehouden
stòf (L322p Haelen)
|
stof [DC 23 (1953)]
III-2-1
|